Vanwaar die verschuiving? Vooral de landen met petroleumvoorraden of grondstoffen of met bepaalde grootschalige industriële voedingsgewassen (soya, suikerriet, oliepalm) hebben de laatste 10 jaar kunnen genieten van belangrijke inkomsten uit die exportsectoren.
Volgens cijfers van de Wereldbank is in Ecuador het bruto nationaal inkomen per inwoner nu gemiddeld 3.850 USD, en ook Bolivia volgt de trend met 1.810 USD per inwoner. Natuurlijk weten we allemaal dat die economische goocheltrucs mooi verbergen dat ongeveer 10% van de bevolking een jaarlijks inkomen heeft dat ver boven de 100.000 USD ligt, terwijl de 15% armsten het moeten stellen met minder dan 1 USD per dag, en dus niet eens aan een inkomen van 365 USD per jaar komen. Daartussen ligt een grote ‘middenklasse’ die net niet meer in armoede leeft. In Ecuador is het verplichte minimumloon nu 318 USD per maand en wordt de korf basisnoden per maand geraamd op 605 USD. De redenering is dat met 2 verdieners in huis, een familie van 5 personen de basisnoden kan dekken. Maar door de informaliteit van de economie is slechts 30% van de werkende bevolking wettelijk aangesloten bij de sociale zekerheid. Het kan dus moeilijk nagegaan worden of hun arbeidsrechten, zoals het krijgen van een minimumloon, ook effectief gegarandeerd zijn. Vooral de rurale bevolking zit nog grotendeels onder de armoedegrens qua inkomen, maar ook qua toegang tot water, gezondheid, diensten, enz.
Ook de Belgische bilaterale samenwerking wil vanaf 2016-17 beginnen aan een nieuw soort samenwerking met de middeninkomenslanden. In een strategienota (deze nota is voorlopig en werd ter discussie voorgelegd aan de Belgische ngo’s in het najaar 2012) worden nieuwe ideeën voor samenwerking voorgesteld: verbreden van de sociale zekerheidssystemen via betere belastingsinning, bescherming van mensenrechten en impulsen voor een meer democratisch bestuur, promoten van meer economische groei van kmo’s en kleine bedrijven met een zekere aandacht hierbij voor ecologische duurzaamheid. Verder wordt gepleit voor het verschuiven op middellange termijn (vanaf 2020?) van de ontwikkelingssamenwerking naar de minst ontwikkelde landen. Fondsen voor middeninkomenslanden zullen afgebouwd worden en er zal eerder gemikt worden op expertise-uitwisseling. Daarnaast zou de Belgische overheid ook directe steun bieden aan organisaties van de civiele maatschappij, om zo hun controlerende rol in de democratisering en goed bestuur te versterken.
De ngo’s en 11.11.11 hebben over deze strategie belangrijke reflectie gehouden. Er is een erkenning dat de ontwikkelingssamenwerking in de nabije toekomst aan een kwalitatieve sprong toe is, maar dit zonder de belangrijke achterliggende solidariteitsdoelstellingen uit het oog te verliezen en vanuit een mensenrechtenperspectief te werken. De ngo’s wijzen op de noodzaak de interne ongelijkheden niet uit het oog te verliezen, het neo-liberaal economische groeimodel in vraag te stellen en alternatieven te zoeken, de noodzaak om de ongeremde ontginning van natuurlijke rijkdommen door transnationale bedrijven met enorme sociale en ecologische impact aan de kaak te stellen en internationale regulering hieromtrent te ondersteunen.
Verder stellen de Belgische ngo´s de meerwaarde van een directe financiering vanuit de Belgische overheid naar organisaties van de civiele maatschappij in het Zuiden in vraag. Dit is een rol die de ngo’s in vertegenwoordiging van een brede achterban in België al jaren vervullen: via directe acties bewerkstelligen ze de solidariteit tussen Noord en Zuid. Als de overheid deze taak zal overnemen, wordt een interessant solidariteitskanaal doorbroken en is het gevaar groot dat de lokale civiele maatschappij in het Zuiden zich gaat richten op de agenda die door de donor gesteld wordt. Indien er bv. interesse is vanuit België voor het steunen van ecologische projecten met belangrijke financiële middelen, dan zullen ngo’s en organisaties in het Zuiden zich mogelijk op die thema´s gaan richten om hun verder bestaan te verzekeren. Maar indien terzelfdertijd een Belgisch of Europees mijnbedrijf grote belangen heeft in een land, dan is de vraag welke acties gesteund zullen worden? We zien dit nu al in de Andes: Canadese en andere mijnbedrijven krijgen steun van hun regering om via ‘civiele organisaties’ sociale projecten op te zetten in en rond de gemeenschappen die door de mijnbouw of petroleumontginning getroffen worden. Een dokter van het mijnbedrijf behandelt de lokale bevolking, er gebeuren sociale investeringen in gemeenschapslokalen, studiebeurzen voor jongeren, vormingsmodules voor vrouwen, dorspfeesten worden gefinancierd, de dorpsleider krijgt een loon of regelmatige betalingen van het mijnbedrijf, enz. Op die manier worden de kritische stemmen van de gemeenschappen in de kiem gesmoord. Meer dan ooit is een onafhankelijke en kritische civiele maatschappij nodig in het Zuiden, zowel in de armste als in de middeninkomenslanden.
Daarom pleiten de Belgische ngo’s om de samenwerking met de middeninkomenslanden te behouden voor de komende jaren, met een nieuwe en meer kwalitatieve bilaterale samenwerking. Ze dringen er op aan zeker niet te besparen op de indirecte financiering voor de versterking van de civiele maatschappij in Noord en Zuid in hun strijd voor een rechtvaardige samenleving. Ook voor fos blijven in de toekomst onze grote werkthema´s vanuit het socialistische gedachtengoed meer dan actueel: steun in de strijd van organisaties in het Zuiden voor waardig werk, sociale zekerheid en universele toegang tot gezondheid. Indien onze bilaterale samenwerking in de toekomst hierrond werkt met de nationale regeringen, is het belangrijk dat vanuit de civiele maatschappij autonome en kritische stemmen de nodige druk kunnen uitoefenen om tot echte sociale bescherming te komen, gebaseerd op duurzame en solidaire herverdelingsmechanismen.