Kwaku Acheampong ging in 1991 bij fos aan de slag als boekhouder. Die functie bracht hem in 1994 naar Zuid-Afrika, het jaar waarin Nelson Mandela er president werd: “Ik was daar om een kredietprogramma op te volgen. Dat was een heel mooie ervaring en zo raakte ik nauwer betrokken bij de landenwerking. Dat heeft er toe geleid dat ik in 1997 regioverantwoordelijke voor Engelstalig zuidelijk Afrika werd.”
Wat is volgens jou de markantste evolutie in die 20 jaar?
“Dat is ongetwijfeld de versterking van de banden met de socialistische beweging. In de jaren ’90 bestond die band nog vooral uit acties en campagnes in België. Zo waren we sterk betrokken bij de anti-apartheidsstrijd. Met de sp.a deden we vooral politiek werk: samenwerken rond het bezoek van Daniel Ortega of van Nelson Mandela. Begin deze eeuw zijn de banden uitgebreid en zijn we dan ook in het Zuiden projecten met het ABVV gaan opzetten.”
Ook de werking van fos heb je grondig zien veranderen, niet?
“Inderdaad. Voor ’92 deden we losse projecten, en in zeer verschillende domeinen, zoals kredietverstrekking of projecten met landbouwcoöperatieven. We hadden zo’n 25 coöperanten in het buitenland om die projecten uit te voeren en op te volgen. En in Brussel was er een aankoopverantwoordelijke die ervoor zorgde dat het materiaal aangekocht werd en ter plaatse geraakte. Maar in ’92 was fos bij de eerste 14 ngo’s die van het Ministerie erkenning kregen om programma’s uit te voeren. Dat wil zeggen dat je niet langer voor elk project apart de middelen krijgt, maar een samenhangend plan voor bijvoorbeeld vijf jaar kunt maken.”
Wat zijn de grootste interne veranderingen bij fos?
“Wel, de man/vrouwverhouding heeft nogal wat geschommeld. Toen ik begon, waren we met 6 mannen en 2 vrouwen. Maar enkele jaren geleden was ik dan weer de enige man op de dienst. Vandaag is de balans meer in evenwicht. Maar de top bestaat vooral uit vrouwen. Ik ben ook lang het enige personeelslid van buitenlandse afkomst geweest. Vandaag zijn er meer, in de hele ngo-sector trouwens. Maar diversiteit, dat moet in de Vlaamse ngo-sector toch nog veel meer aandacht krijgen.”
Vind je het niet frustrerend dat er nog steeds zoveel armoede is in de wereld, terwijl er al zo lang aan ontwikkelingssamenwerking gedaan wordt?
“Absoluut. Het lijkt soms wel een pleister op een houten been. De EU geeft zogezegd zeer veel middelen aan ontwikkelingssamenwerking. Maar in de praktijk is dat peanuts, iets om het geweten mee te sussen. Wat er nodig is, is iets zoals het Marshallplan waarmee de Verenigde Staten Europa uit het slop hebben gehaald na de oorlog. En de handelsrelaties moeten eerlijk zijn. Maar ik geloof ook in de alternatieve aanpak, waarmee je een verschil maakt in het leven van de mensen. Dat geeft mij de moed om verder te doen.”