Zuid-Afrika-bouwvakkers-Flickr-Trevor-Samson-World-Bank
beeld:

Longread: Betekent ‘arbeid’ nog hetzelfde als vroeger?

De term ‘arbeid’ – zoals in arbeidersbeweging, georganiseerde arbeid, arbeidspartij/Partij van de Arbeid, arbeidsstandaarden, etc. – wordt meestal geassocieerd met de arbeidersklasse als een sociale kracht en vakbonden als een organisatievorm. Maar deze dominante perceptie op ‘Arbeid’ is niet de enige. Dit is geen woordenboekkwestie, noch iets dat kan vastgelegd worden met een of andere officieel overeengekomen definitie, bijvoorbeeld door de Internationale Arbeid Organisatie (IAO). De betekenis van het begrip is dus een politiek debat. Leonard Gentle, voormalig directeur van ILRIG geeft een analyse?

CategorieNieuws

De dominante perceptie in vraag gesteld

Er waren altijd al verschillende visies op Arbeid en de daarmee geassocieerde termen. Elk van deze visies gaat gepaard met verschillende strategieën, politieke agenda’s en organisatievormen. Dit is al 150 jaar het geval, in verschillende landen en regio’s.

Desondanks was één visie dominant bij vele activisten:

“De arbeidersklasse bestaat uit zij die productieve arbeid verrichten en die uitgebuit worden omdat kapitalisten de surplus van hun arbeid toe-eigenen. Arbeiders hebben daarom organisaties opgericht, met de naam “vakbonden”, om hun deel van deze sociale surplus te verdedigen. De optelsom van vele vakbonden die samen optreden, vormen de arbeidersbeweging.”

Maar we kunnen alle termen in deze visie in vraag stellen en er meer nuance in ontdekken.

Bijvoorbeeld, we kunnen ons vragen stellen over de positie van vrouwen die onbetaald huishoudelijk werk uitvoeren of reproductieve arbeid (m.n. kinderen baren en opvoeden, verzorgende en huishoudelijke taken) in het algemeen. Is dit niet evengoed productieve arbeid, ook al hangt er geen salaris aan vast? En wat met mensen die werkloos zijn, het zogenaamde “Reserveleger aan Arbeid”, behoren zij niet tot de arbeidersklasse?

De voorbije 100 jaar, werden deze vragen en nuances slechts in de marge bediscussieerd omdat in de grote geïndustrialiseerde landen betaalde arbeid de norm was voor het vergaren van een inkomen, zowel voor mannen als voor vrouwen. De grote strijd van die tijd werd gevoerd door de groepen in de arbeidersklasse die het meeste sociale gewicht hadden, namelijk de productieve loonarbeiders. Zelfs in vele landen in het “Zuiden”, waar vooral aan landbouw werd gedaan, speelde een klein maar significant deel van de voltijdse loonarbeiders een belangrijke rol in de nationale bevrijdingsbewegingen. Maar dit is allemaal niet langer het geval…

Tegelijk kunnen we ons afvragen of vakbonden altijd al de belangrijkste organisatievorm van de arbeidersklasse is geweest om hun sociale surplus te verdedigen? En we kunnen ook de daaruit volgende vraag stellen: is de arbeidersbeweging per definitie een collectief van vakbonden?

leonard-gentle-ilrig
Leonard Gentlebeeld:

Arbeid als een “belangengroep”

In onze samenleving zijn er verschillende vormen van uitbuiting en onrechtvaardigheid. Wanneer mensen van eender welke sociale klasse zulke onrechtvaardigheid ervaren, zullen ze die niet zomaar accepteren. Ze zullen het bestrijden.

Traditionele liberale visies geven morele legitimiteit aan deze strijd door te stellen dat het gaat over beconcurrerende belangengroepen en zoeken mechanismen, zoals wetgeving en instituties, om bemiddeling en verzoening te bereiken.

Vandaag probeert de aanhang van het liberaal constitutionalisme en de mensenrechten de betekenis van “Arbeid” en arbeidersbewegingen te verengen tot een belangengroep die andere belangengroepen in de maatschappij beconcurreert. In hun visie moeten de belangen van Arbeid in evenwicht gebracht worden met die van andere groepen, aangezien al deze groepen gelijke rechten hebben. Staten reguleren in deze visie al deze beconcurrerende rechten. Arbeidsactiviteiten en –objectieven worden omgezet in wet.

Arbeid als metafoor voor Sociale Rechtvaardigheid

Meer radicale visies beschouwen de arbeidersklasse als een subject en object van historische ontwikkelingen en van de mogelijkheid op sociale gerechtigheid. Marxisten in het bijzonder benadrukken de idee dat de arbeidersklasse niet zomaar een “belangengroep” is, maar uniek geplaatst is om de hele structuur van de samenleving dooreen te schudden en het pad vrij te maken voor revolutie en emancipatie.

Voor velen die deze visie aanhangen, is Arbeid –als synoniem met de arbeidersklasse- een metafoor voor sociale verandering en sociale rechtvaardigheid.

In deze visie is reproductieve arbeid, betaald of onbetaald, dus productieve arbeid. De arbeidersklasse bestaat niet alleen uit zij die loonarbeid of productieve arbeid verrichten, maar ook uit bijvoorbeeld de werklozen.

Collectieve zelforganisatie: vakbonden uniek geplaatst?

De arbeidersklasse –in haar breedste betekenis- heeft altijd al verschillende vormen van zelforganisatie gehad: sportclubs, socio-culturele organisaties, buurtcomités, coöperatieven, mutualiteiten, vakbonden, politieke partijen, campagnes, enzovoort.

In geen enkel land ter wereld zijn vakbonden, als geheel genomen, de grootste organisatievorm van de arbeidersklasse. Zuid-Afrika heeft bijvoorbeeld wel een grote vakbondsaanhang met 30% van de arbeiders die aangesloten zijn. Maar in andere grote geïndustrialiseerde landen, zoals de Verenigde Staten, is deze aanhang minder dan 6 procent.

Ondanks deze “aantallenkwestie”, blijven vele linkse activisten het belang van vakbonden benadrukken. Ze beargumenteren dat vakbonden uniek zijn onder alle organisatievormen van de arbeidersklasse en dat hun sociale gewicht en macht veel groter is dan hun ledenaantallen suggereren.

Waarom? Sommigen zijn hiervan overtuigd omdat vakbonden mensen organiseren in de sfeer van de productie en omdat vakbonden als een collectief van arbeiders, door te onderhandelen over lonen en arbeidsomstandigheden, strijden voor de sociale surplus die de arbeidersklasse produceert. Vakbonden zouden volgens hen de voorwaarden van de uitbuiting van de arbeidersklasse bevechten.

Maar is het historisch gezien waar dat vakbonden deze rol meer gespeeld hebben dan andere organisatievormen? En is het zo dat vakbonden zo uniek geplaatst zijn om de uitbuiting van de arbeidersklasse aan te vechten?

Niet volgens de geschiedenis…

De geschiedenis toont niet onbetwist aan dat vakbonden de primordiale organisatievorm van de arbeidersklasse zijn of dat zij het meest toegewijd zijn aan het bevechten van de uitbuiting van de arbeidersklasse.

Internationaal heeft de vakbondsbeweging regelmatig periodes van stagnatie en coöptatie ondergaan, om enkel te herleven door interne protesten tegen de gevestigde industriële orde.

Vakbonden kennen hun oorsprong in Groot-Brittannië als “vak – bonden”, waar de term “vak” verwijst naar de vakkundigheid van de ambachtslieden. De beweging kent twee oorsprongen. Eén die conservatief en beschermend was over de oude gilden en ambachtslieden en die afkerig was van de grote getalen nieuwe, niet-geschoolde proletariërs. De andere was een militante afsplitsing van de 19e -eeuwse radicale chartistenbeweging. De eerste vakbondsafgevaardigden waren vertegenwoordigers in bedrijven die de radicaal democratische beweging tegen de gilden of “vak – bonden” leidden in de late 19e eeuw en de moderne arbeidersbeweging stichtte.

Een gelijkaardige evolutie is te bemerken in de Verenigde Staten. Daar werd de oudere, op ambacht gebaseerde American Federation of Labour (AFL) in de jaren 1920 geconfronteerd met een revolte van industriële arbeiders. Zij kwamen in opstand tegen de AFL omdat de federatie protectionistisch was tegenover de geschoolde blanke arbeiders, een “elite” onder de arbeiders. Deze militante industriële arbeiders, vooral nieuwe immigranten en zwarten, groepeerden zich onder de naam “Congress of Industrial Organisations”. De strijd leidde tot een samenvoeging van de AFL met de CIO, de AFL-CIO wat vandaag nog steeds de grootste vakbondsfederatie in de VS is.

In het begin van de 20e eeuw richtten arbeiders in Groot-Brittannië, die de vakbonden hadden opgezet, nu ook een politieke partij op, de Labour Party. Toen de partij opschoof naar het centrum in het politieke spectrum, namen de vakbonden die een groter ledenaantal hadden dan de partij, een plek links van de partij in. In Duitsland echter was de Sociale Democratische Partij ouder dan de vakbonden en had die ook meer leden. Daar vormden de vakbonden de extreem rechterzijde van de partij.

In Zambia in de jaren 1990 zorgde de ZCTU vakbondskoepel voor het succes van de Movement for Multi-Party Democracy (MMD) die daarna meeging in een economisch structureel aanpassingsprogramma van de Wereldbank. De kopermijnen in het land werden geprivatiseerd tegen de belangen van de stedelijke en rurale armen in.

In Zuid-Afrika zien we de laatste 15 jaar dat sociale bewegingen gegrond in de gemeenschappen op de voorgrand staan van de strijd. De vakbonden hebben zich vastgeklampt aan de streng gereguleerde loononderhandelingen en hebben de arbeidsvrede grotendeels bewaard. In de jaren 1920 was het de Industrial and Commercial Workers Union (ICU) die het meest representatief was voor de arbeidersklasse. In naam was het een vakbond, maar in de praktijk was het eerder een sociale beweging van de stedelijke en rurale armen. Toen de ICU verplicht werd om een “echte” vakbond te worden, onder het advies van William Ballinger in 1929, viel het uit elkaar.

Ondanks het voorgaande bewijs, blijven veel linkse activisten de centrale rol van de vakbonden verdedigen omdat ze –valselijk- menen dat de uitbuiting van de arbeidersklasse plaatsvindt in de sfeer van de productie.

peru-maquila-flickr-unido-7
Jonge vrouwen aan een fabriekslijn in een maquilabeeld:

Productie, reproductie en consumptie

De kritiek van Marx op de politieke economie was uitgebreid, maar voor ons doeleinde zullen we focussen op drie punten van kritiek. Het eerste punt was Marx’ kritiek op de theorie van de waarde van arbeid in de klassieke politieke economie. In deze klassieke theorie wordt de waarde bepaald door de hoeveelheid arbeidstijd in de productie. Maar dit leidde tot het evidente weerwoord dat kapitalisten dan luie werknemers zouden verkiezen.

Daarom paste Marx de theorie aan en stelde dat de waarde van arbeid bepaald wordt door de sociale noodzakelijkheid ervan. Hoewel arbeid waarde genereert, is dit enkel mogelijk in een wereld van competitie tussen kapitalisten over de verkoop van goederen. Productie wordt beloond door het bereiken van verkoop in deze context van competitie. Dat betekent dat arbeid enkel productieve arbeid is in de kapitalistische betekenis wanneer het in staat is om waarde te genereren in de vorm van consumptie of verkoop. Dus, productie en consumptie zijn noodzakelijkerwijs met elkaar verbonden.

Het tweede punt van kritiek van Marx op politieke economie is de notie van surplus waarde, namelijk het verschil tussen de geproduceerde waarde zoals gerealiseerd in de verkoop en de waarde van de arbeidskracht van de arbeiders. Je kan de surplus waarde vermeerderen door ofwel de periode die waarde creëert te verlengen (wat Marx de absolute surplus waarde noemde) of door de waarde van de arbeidskracht van de arbeiders te verminderen (wat Marx relatieve surplus waarde noemde).

Kapitalisten buiten arbeiders uit door zowel de arbeidskracht van arbeiders in het productieproces onder controle te houden als door de waarde van hun arbeidskracht in reproductie te onderdrukken. De uitbuiting van de arbeidersklasse gaat dus zowel over de productie van waarde door de arbeider als over de reproductie van de arbeidersklasse. In het geval van de Keynesiaanse welvaartsstaat wordt de kost van reproductie overgeheveld op de staat in plaats van op de individuele kapitalist. Maar onder het neo-liberalisme wordt de kost grotendeels gedragen door de families van de arbeidersklasse en dus grotendeels door vrouwen.

Ten derde dringt Marx ook aan op de notie van eenheid van het circuit van kapitaal, van reproductie, tot productie tot verkoop/consumptie. Als deze cyclus doorbroken wordt, zal het kapitalisme zich in crisis bevinden.

Strijd van arbeidersklasse in heel het circuit van kapitaal

Als je de relatie tussen productie, reproductie en consumptie niet begrijpt, kan je uitbuiting, de arbeidersklasse en het kapitalisme niet begrijpen. Het is niet juist om de arbeidersklasse louter te definiëren in de sfeer van de productie.

De strijd van de arbeidersklasse wordt gevoerd over het gehele circuit van kapitaal en zeker binnen de sfeer van productie en de sfeer van reproductie.

Dus een arbeidersklasse die haar uitbuiting aanvecht en zich verankerd in een beweging voor sociale rechtvaardigheid, is niet afhankelijk in haar bestaan van organisaties die zich enkel in de sfeer van productie bevinden, met name vakbonden.

header-waardig-werk
Thema

Waardig werk

Veel mensen krijgen geen kans om een waardige job uit te oefenen. Als ze al een job vinden, is dat zelden in goede omstandigheden. …

Lees verder

Waarom dan het historische belang van vakbonden?

Niettegenstaande de bovenstaande analyse, is het onmiskenbaar dat vakbonden een centrale rol gespeeld hebben in de arbeidersbeweging in zowel het Noorden als in Afrika, zeker sinds de Tweede Wereldoorlog.

In veel Afrikaanse landen speelden arbeiders uit bepaalde strategische industrieën een centrale rol in de nationale bevrijdingsbewegingen, door te gaan staken. Dat was bijvoorbeeld het geval bij de havenarbeiders in LM in Mozambique, de spoorarbeiders in Senegal, de mijnwerkers in Zambia. Maar vaak bracht de onafhankelijkheid, bereikt door de nationale bevrijdingsbewegingen, nieuwe staatsinstellingen die vakbonden insnoerden en herleiden tot een soort arbeidskabinet van de staat, zoals bijvoorbeeld in Mozambique en Zimbabwe. Dit terwijl de arbeidersklasse in die landen eigenlijk relatief klein is, buiten een aantal specifieke industrieën. Het zijn eerder agrarische samenlevingen waar de meeste mensen werken als kleinschalige boeren.

De tendens om vakbonden in te snoeren is niet alleen in het Zuiden gebeurd. In vele landen in West-Europa vond er na de Tweede Wereldoorlog een gelijkaardig proces plaats. De meeste Europese elites waren ofwel nazi of fascistisch (Duitsland en Italië), ofwel bezet geweest door het Duitse leger, ofwel in oneer gebracht door collaboratie met de nazi’s. De Europese economische heropbouw ging daarom gepaard met het heropbouwen van staatsinstituties en bestuur. In veel landen bood dit een unieke opportuniteit aan de vakbonden en aan partijen met een vakbondsvleugel om zich strategisch te plaatsen in de hogere rangen van het bestuur, zoals bijvoorbeeld in België, Nederland en Duitsland.

Hoewel deze Europese landen gemeenschappelijke kenmerken van corporatisme hebben met hun postkoloniale Afrikaanse tegenhangers, is het belangrijk om op te merken dat deze verschillende strategische implicaties hadden voor het sociale rechtvaardigheidsproject. In Europa was dit voor vele decennia een strategische sterkte, maar in vele Afrikaanse landen is het een teken van strategische zwakheid geworden.

Maar hoe dan ook, zijn deze omstandigheden vandaag nog aanwezig, na ongeveer 30 jaar neo-liberalisme?

Wat nu met de “betekenissen van Arbeid” vandaag?

Deze driedelige serie van analyses zal drie zaken aantonen:

• Ten eerste, de term Arbeid heeft altijd al verschillende betekenissen gehad. Een dominante visie die arbeid, de arbeidersklasse en vakbonden samengevoegd heeft, is altijd al in bepaalde mate ontoereikend geweest.
• Ten tweede, de fundamentele veranderingen in alle sociale relaties die het neo-liberalisme teweeggebracht heeft de voorbije 30 jaar, heeft de aard van productieve en reproductieve arbeid – en daardoor de arbeidersklasse zelf – gewijzigd. Dit in die mate dat de ontoereikendheden van de dominante visie op arbeid nu obstakels zijn geworden om de emanciperende strijd te voeren.
• Ten derde, we willen kijken naar significante gevallen van nieuwe organisatievormen, nieuwe strategische keuzes in een aantal landen in Afrika en Europa.

Auteur: Leonard Gentle