Beste David,
Bedankt om te reageren op mijn opinie ‘Weg met ontwikkelingshulp’. Net zoals bij jouw stuk, ‘Jan Orbie heeft gelijk’, was de titel niet het sterkste onderdeel. Maar ik waardeer je repliek die hopelijk helpt om een debat te (blijven) voeren dat heel erg nodig is.
Vanuit het goeie voornemen om daarbij te helpen, wil ik in deze brief alvast twee zaken aankaarten.
Wat me ten eerste zeer ongemakkelijk maakt, is dat enkel mensen uit de NGO-wereld zich aangesproken voelen door mijn kritieken. Meer zelfs, ik krijg reacties van mensen die zich gekwetst voelen door mijn aanslag op hun werk. De cynische toon van jouw reactie ligt in dezelfde lijn.
Dat is triest, want veel NGOs, inclusief FOS, 11.11.11. en Oxfam, zoeken inderdaad al lang en steeds meer naar alternatieven voor ontwikkeling. Uiteraard zijn veel mensen in de sector zich bewust van het problematische ‘hulp’ discours en ‘Noord-Zuid’ frame. Dat moet een lastige oefening zijn waar allerlei dilemma’s spelen. Dat FOS nauwelijks over ‘ontwikkelingssamenwerking’ spreekt in haar communicatie, maar wel de ‘OS’ behoudt in haar naam, is misschien ook een indicatie hiervan?
In ieder geval, NGOs voeren inderdaad al langer dan ik zelf kan lezen kritische campagnes over de kwalijke rol van vrijhandelsakkoorden, onze multinationals, belastingparadijzen, speculanten en instellingen zoals de Wereldbank.
‘In tegenstelling tot academici genieten veel NGOs niet het privilege van academici’
Wat het nog erger maakt, is de oorverdovende stilte van zij met écht veel macht (en dus verantwoordelijkheid). Ik ontvang nauwelijks reacties van de Vlaamse en Belgische bilaterale hulp, van de multilaterale donoren, inclusief de Europese Unie, of van de grote liefdadigheidsorganisaties, de investeringsbankiers en de vele consultants die goed geld verdienen in de ontwikkelingsindustrie. Nochtans vormen zij de kern van het ‘systeem’ en dus ook de focus van mijn pleidooi voor systeemhervorming.
Blijven over: mensen die al jarenlang met weinig middelen, goeie bedoelingen en soms dus ook scherpe analyses het verschil proberen te maken. Zij voelen zich nu aangevallen, terwijl het essay niet eens ging over de ‘derde’ of ‘vierde’ pijler organisaties, het ging zelfs nauwelijks over hulp op zich.
Nu begrijp ik wel hun moeilijke positie. De werking van ontwikkelingsngo’s steunt grotendeels op ‘ontwikkelingshulp’ (voor FOS blijkbaar 71% in 2019), zelfs al gruwen ze van dat woord. Soms fungeren NGOs ook als uitvoerder van projecten voor bilaterale en multilaterale donoren. Door dagelijks met hun laarzen in de loopgraven te staan kennen ze de problemen zeer goed; maar het moet tegelijk niet altijd evident zijn om te schieten op die overheden die ook subsidiegever zijn. In tegenstelling tot academici genieten veel NGOs niet het privilege van academici die vanuit hun ivoren toren kunnen roepen dat de keizer geen kleren draagt.
Bovendien zijn er de aanvallen uit rechtse hoek. Ik heb het dan niet alleen om de racistische, nationalistische en conservatieve visies van extreem- of populistisch rechts. Ook mainstream politici zijn danig verrechtst en vertonen geen schroom meer om hulp te linken aan veiligheids-, handels-, investerings- en migratiebelangen. Pleidooien voor een progressieve internationale agenda krijgen steeds meer tegenwind.
Alleen: hulp kan niet centraal staan in zo’n agenda. Erger nog, het kan schadelijk zijn. (Extreem) rechtse partijen zijn trouwens ook niet perse tegen ontwikkelingshulp – wel willen ze er andere dingen mee doen. Door de noodzaak van hulp sterk te benadrukken, de 0.7% doelstelling te blijven vereren en defensief te reageren op kritische perspectieven, situeren NGOs zich meer in de politieke mainstream dan ze (vermoed ik) zelf willen.
Zo worden ontwikkelingsNGOs een gemakkelijk slachtoffer voor populistische kritiek – in plaats van zélf een (links) populistische kracht te vormen. De quasi-afwezigheid van een radicale flank ter linkerzijde in het ontwikkelingsdebat is net een deel van het probleem. Er zullen wel interne debatten zijn die ik niet ken, maar vanuit mijn ivoren toren aanschouwd wordt het debat over ontwikkelingssamenwerking vooral overgelaten aan de rechterzijde.
Dat brengt ons bij het tweede punt, want we moeten het toch even hebben over het probleem met ontwikkelingshulp, of de rebranding hiervan als ‘samenwerking’, ‘partnerschap’, ‘ownership’ of ‘solidariteit’. Ondanks inspanningen van FOS en anderen blijft het problematische ontwikkelingsdiscours waarbij wij hen gaan helpen, omdat wij weten hoe dat moet, namelijk via technische interventies, wel degelijk dominant.
Ontwikkelingshulp is geen objectieve oefening in het verhogen van welvaart maar wel een politieke interventie in derde landen en gemeenschappen. Onvermijdelijk (maar vaak onbewust) schuilt daar een agenda die onze belangen en ideeën weerspiegelt. Of je nu de nationale staat, lokale overheden, oorspronkelijke bewoners, vakbonden of bedrijven wil steunen, acties zijn nooit neutraal of optimaal voor iedereen.
Dat we decennialang dezelfde landen koloniseerden waar we nu aan ‘ontwikkeling’ doen, met dezelfde goedbedoelde beschavingsmissie, maakt het uiteraard extra tricky. Zoals Carlos Reyes stelt in zijn repliek, ging ontwikkelingshulp hand in hand met neoliberale hervormingen, ook al werd dit objectief verkocht als objectief nodig voor ontwikkeling. De kritiek op het neoliberale, eurocentrische en racistische kantje van ontwikkelingshulp is op zich niet nieuw en wordt bijvoorbeeld in Vlaanderen al jarenlang gemaakt door Olivia Rutazibwa. Dat tegenwoordig zelfs witte mannen van middelbare leeftijd zoals ondergetekende zoiets verkondigen, toont hopelijk aan dat dit geen marginaal standpunt meer is.
Als ik je repliek lees, dan denk ik dat we het eens zijn over de risico’s van hulp, niet? Als we het politieke karakter van hulp erkennen, dan kunnen België of de EU misschien beter spreken over ‘buitenlandse politiek’, over ‘migratiebeleid’ of ‘investeringspolitiek’, in plaats van ontwikkelingssamenwerking. Sommige NGOs kunnen ook wel meer expliciet en zelfkritisch nadenken over de gevolgen van hun acties voor machtsongelijkheden, zonder dit te moeten vermommen in een win-win verhaal over ontwikkeling en partnerschap.
Want laat ons eerlijk zijn, niet iedereen in de sector is even ‘woke’ als jij en helemaal mee met de ‘degrowth’ en ‘just transition’ pleidooien. In allerlei varianten verspreiden NGOs wel degelijk nog de boodschap dat we dankzij onze hulp de armen in het Zuiden kunnen ontwikkelen. Tussen haakjes, dit geldt ook en wellicht nog meer voor het academische bedrijf dat evenzeer sterk betrokken is in ontwikkelingssamenwerking; en hoewel mijn eigen onderzoek naar Europees ontwikkelingsbeleid niet afhangt van ontwikkelingsfinanciering ga je ook in mijn werk onkritische verwijzingen naar het heersende hulpdenken terugvinden.
‘Dat de hulpindustrie zo het draagvlak voor een meer kritische benadering van mondiale onrechtvaardigheden ondermijnt, is de kern’
Extra problematisch is dat het hulpdiscours ons blind maakt voor meer fundamentele systeemkritiek. Uiteraard niet voor de mensen als FOS, dat blijkbaar goed jongleert met ontwikkelingsgeld in een breder progressief verhaal. Maar voor veel mensen bevestigen de miljarden ontwikkelingsbudgetten het gevoel dat ‘wij’ goed bezig zijn en dat mislukkingen dan wel ‘hun’ schuld zijn. Op die manier belemmert hulp een meer grondige denkoefening over mondiale onrechtvaardigheid.
Dat de hulpindustrie zo het draagvlak voor een meer kritische benadering van mondiale onrechtvaardigheden ondermijnt, dat is de kern van mijn bekommernis. Het is er één die we zouden moeten delen, David, en ik zou inderdaad graag zien dat progressieve NGOs niet alleen zo goed mogelijk met hulp proberen omgaan, maar ook dat ze zich meer radicaal verzetten tegen het klassieke ontwikkelingsverhaal.
Want opnieuw, de kritiek geldt vooral voor de bilaterale en multilaterale donoren. Dus voor zij die het ontwikkelingsverhaal blijven heruitvinden zonder te raken aan haar neokoloniale fundamenten. En die pervers genoeg ook NGOs opnemen in dit systeem door hun werking te subsidiëren en projecten te laten uitvoeren – dit is uiteraard hoe hegemonie werkt.
De term ‘solidariteit’, zoals vaak gesuggereerd als alternatief, zal ook niet alles oplossen. Dat woord is op zich nietszeggend. Om dat punt scherp te stellen: solidariteit verschijnt ook in de passage over ontwikkelingshulp uit het Vlaams Belang verkiezingsprogramma. En het solidariteitsprincipe staat centraal in de Europese koehandel over de verdeling van migranten tussen EU-lidstaten. Links heeft niet langer het monopolie op deze term, als het dat ooit al had.
Toch zijn er hoopvolle evoluties. Recente protesten tegen handelsakkoorden met de VS, Canada en recent ook Mercosur brachten ongeziene coalities bijeen. Klimaatbetogende jongeren pleitten onomwonden voor ‘system change’. Dankzij black lives matter gingen velen inzien dat dekolonisering nodig blijft op allerlei niveaus en kwam een diverse groep denkers en activisten op de voorgrond. NGOs spelen zeker een rol in deze evoluties, maar het heeft ook te maken met een nieuwe generatie die zich meer bewust is van subtiele maar diepgaande vormen van onrecht – iets wat ik ook merk bij mijn studenten.
Verder op deze constructieve noot, wat denk je van het volgende voorstel? De Vlaamse, federale en Europese instellingen geven drastisch méér subsidies aan FOS en co. Dat mag gerust veel meer zijn dan de 0,7%-fetish. Maar dan niet onder de noemer van ‘ontwikkelingshulp’, wel voor de ondersteuning van een kritisch, pluralistisch en geëngageerd middenveld; met andere woorden om onze eigen democratieën te versterken. Het gaat dan om een beleid voor de ‘ontwikkeling’ van Vlaanderen, België en Europa. Het centrale punt van mijn essay was inderdaad dat we beter eerst in eigen boezem kijken want veel sleutels voor systeemhervorming liggen hier.
En als we dat geld gebruiken buiten onze grenzen, dan gaan we inderdaad politieke allianties smeden. Mocht iedereen in de sector de fundamenteel politieke aard van hulp erkennen, en dus haar implicaties voor winnaars én verliezers in derde landen, dan ligt de weg vrij voor een meer zelfkritische houding. Deze suggestie geldt opnieuw vooral voor de grote en officiële donoren, die de weg nog niet gevonden hebben naar de ‘open deuren’ die ik intrap door te pleiten voor een democratisering van de Wereldbank, bindende wetgeving over bedrijven en mensenrechten, en een beschermend handelssysteem.
Aangezien jij daar al lang voor pleit David, kan ik alleen maar concluderen dat ook jij gelijk hebt. Toch heb ik het gevoel dat er nog ruimte is voor discussie tussen ons, wat maar goed is ook. In deze tijden van isolatie is het wel leuk om een pennenvriend te hebben, ik zie uit naar je antwoord en hoop dat anderen blijven meelezen.
Groeten, Jan