Sudan-water-kinderen-UN-Photo-Tim-McKulka
beeld:

Opinie: Weg met ontwikkelings­hulp

Ontwikkelingshulp past niet in een progressieve agenda volgens Jan Orbie, Hoofddocent aan de Vakgroep Politieke Wetenschappen, UGent. In een opiniestuk dat verscheen op SAMPOL doet hij drie voorstellen voor een betere wereld zonder hulp en inmenging.

LocatieBelgië

In het beste geval betekent de coronacrisis de doodssteek voor ontwikkelingshulp en de doorbraak van systeemhervorming in internationale solidariteit. In dit stuk schetsen we de contouren van een post-hulp progressieve agenda met drie concrete voorstellen: een democratisering van de Wereldbank, bindende wetgeving over bedrijven en mensenrechten, en een beschermend handelssysteem. Dit zijn initiatieven die we zélf kunnen nemen, vanuit onze eigen verantwoordelijkheid en zonder ons ‘model’ op te leggen aan zogenaamde ontwikkelingslanden.

Het einde van ontwikkelingshulp

Het einde van ‘klassieke’ ontwikkelingshulp is al vaak aangekondigd, om vervolgens onder nieuw jargon heruitgevonden te worden. ‘Samenwerking’, ‘partnerschap’, ‘eigenaarschap’, ‘budgetsteun’ en ‘micro-kredieten’: het verhaal blijft dat ‘zij’ de problemen en ‘wij’ de oplossingen hebben, wat noopt tot interventie. Maar de voorbije decennia kwamen scheurtjes in dit narratief. Het besef groeide dat ontwikkelingshulp inherent problematisch is. Niet alleen omdat het weinig effectief is, wat we al langer wisten. Maar ook omdat het ongelijke machtsverhoudingen binnen en tussen landen bestendigt en zelfs verder legitimeert. In die zin vormt ontwikkelingsbeleid het verlengstuk van koloniale macht – weliswaar met goeie bedoelingen, maar dat gold vaak ook voor het kolonialisme.

Deze kritiek komt van activisten en denkers die de huidige wereldorde – zeg maar, neoliberale globalisering – vanuit diverse perspectieven bekritiseren. Sommigen grijpen terug naar het dependencia-denken van de jaren 1950 en 1960. Anderen vinden inspiratie in het post-ontwikkelingsdenken met alternatieve paradigma’s zoals buen vivirzapatista autonomie,agaciro en ubuntu. Critici van westerse ontwikkelingsrecepten kregen wind in de zeilen door de opkomst van China, India, Brazilië en Zuid-Afrika en door de talrijke interne problemen met de liberaal-democratische ‘modellen’ in Europa en de VS. In het globale Noorden gaan we steeds meer twijfelen aan onze superioriteit en de klimaatcrisis versterkt pleidooien voor degrowth of postgrowth. Minderheden in Europa vonden een stem in debatten over bijvoorbeeld Zwarte Piet of praktijktesten, waar ze aantonen dat er zoiets bestaat als structureel racisme en dat post-koloniale verhoudingen niet alleen economisch maar ook mentaal van aard zijn.

En toen kwam Covid-19… De coronacrisis kan deze dekolonisering versnellen of bestaande patronen versterken.

Ontwikkelingsbeleid vormt het verlengstuk van koloniale macht – weliswaar met goeie bedoelingen, maar dat gold vaak ook voor het kolonialisme

De impact van corona

Laat ons beginnen met het doemscenario. Hierbij sturen we een nieuwe golf van experten die gaan uittekenen hoe Afrikaanse landen hun ziekenhuizen en gezondheidssystemen moeten organiseren. De analyse dat deze arme landen het ergst getroffen zijn en dus dringend onze bijstand nodig hebben is snel gemaakt. Ontwikkelingsngo’s gaan oproepen dat we onze hulpbudgetten meer dan ooit moeten verhogen. Maar of het nu gaat om giften, leningen, public-private partnerships of andere modaliteiten, we zijn dan opnieuw vertrokken voor jarenlange paternalisme en afhankelijkheid. Dat is goed voor de ontwikkelingsindustrie en ons eigen gemoedsrust, maar structureel verandert er niets. Integendeel, meer ontwikkelingshulp kan onrechtvaardige machtsverhoudingen nog wat langer vertroebelen.

Het ‘beter na corona’ scenario maakt hier radicaal komaf mee en zet in op systeemverandering. De crisis illustreert meer dan ooit het failliet van traditioneel Noord-Zuid denken en de globale verschuiving van machtsverhoudingen. Cuba en Somalië stuurden dokters naar ziekenhuizen in Italië. Hoewel we de Chinese aanpak onderschatten en zelfs weggelachten als typische excessen van een totalitaire staat, blijkt nu dat China misschien wel adequater reageerde. Tegelijk blijken een aantal Afrikaanse landen het niet slecht te doen. Intussen staan onze gezondheidssystemen onder druk en vergroot de sociale ongelijkheid. Corona-maatregelen dreigen ook autoritaire tendensen in onze politieke systemen te versterken. Het is tekenend dat een hooggeplaatste Chinese diplomaat in het heetst van de crisis verklaarde: sommige Europese landen verliezen hun vertrouwen in de liberale democratie.

Zal deze crisis leiden tot paradigmaverandering, van ontwikkelingshulp naar systeemverandering? Dat hangt af van talloze factoren, zoals de ernst en duur van de crisis (evolueren we naar een voedselcrisis?) en hoe succesvol machthebbers en critici zijn in het framen van de crisis (een virus dat we aanpakken met vaccins, of een virale infectie van de neoliberale globalisering?). Wel duidelijk is dat er meer progressieve ideeën en netwerken zijn dan tien jaar geleden, toen de de mondiale financiële crisis toesloeg. Er zijn tal van maatregelen denkbaar voor een meer rechtvaardige wereldorde zonder ons ‘model’ perse op te dringen via ‘hulp’ aan het Zuiden. Hieronder stippen we drie pistes aan.

Top in Washington, IMF en Wereldbank
Jaarlijkse plenaire vergadering van het IMF / Wereldbank in 2010 in Washington, D.C.beeld:

Voorstel 1. Democratisering van de Wereldbank

Hoewel de Wereldbank ‘ontwikkeling’ nastreeft, hebben ontwikkelingslanden nauwelijks impact op de besluitvorming. De vijf grootste aandeelhouders zijn de VS, Japan, Duitsland, Frankrijk en China. Samen met het VK en Saoedi-Arabië hebben zij elk een Executive Director in het bestuur. De overige achttien directeurs vertegenwoordigen een stemgroep van diverse landen waaronder dus ook landen uit het globale Zuiden. Het stemgewicht van deze directeurs hangt samen met de aandelen van de landen die ze vertegenwoordigen. Zo hebben de VS alleen al 15,78% van de stemmen, waardoor ze een veto hebben voor belangrijke beslissingen (die met 85% goedgekeurd moeten worden).

België zit in een kiesgroep met Oostenrijk als directeur en verder ook Wit-Rusland, Tsjechië, Hongarije, Kosovo, Luxemburg, Slovakijke, Slovenië en Turkije, samen goed voor 4,82% stemgewicht. Ter vergelijking: de Oegandese directeur van de kiesgroep met Botswana, Burundi, Eritrea, Swaziland, Ethiopië, Gambia, Kenia, Lesotho, Liberia, Malawi, Mozambique, Namibië, Ruanda, de Seychellen, Sierra Leone, Somalië, Zuid-Soedan, Soedan, Tanzania, Oeganda, Zambia en Zimbabwe, beschikt over 1,9% van de stemmen. Deze globale apartheid wordt nog versterkt door de gentlemen’s agreement dat de VS de president van de Wereldbank mogen leveren, terwijl Europeanen het voorzitterschap van het Internationaal Monetair Fonds opnemen.

Noteer dat alle westerse donoren het ‘eigenaarschap’ principe onderschrijven. Waarbij ontwikkelingslanden zelf hun prioriteiten leggen waarin wij ons inschrijven als donoren. Om die reden steunen de Europese Commissie en ook België het idee van ‘budgethulp’ aan regeringen in het globale Zuiden. Consequente toepassing van dit principe zou betekenen dat deze landen zelf beslissen over het Wereldbank beleid. En dat iemand uit de ‘begunstigde’ landen van Wereldbank projecten het leiderschap opneemt. Dit is een vrij gematigd voorstel dat nog altijd uitgaat van internationale hulp, maar dan wel op een meer democratische manier.

Voorstel 2. Wetgeving over bedrijven en mensenrechten

De coronacrisis heeft de macht van onze multinationale bedrijven tegenover boeren en arbeiders in het globale Zuiden opnieuw pijnlijk aangetoond. Modegiganten annuleerden bestellingen of lieten na om geleverde goederen te betalen, met desastreuze gevolgen voor textielarbeiders in landen als Myanmar. Als ethische consument kunnen we dan wel C&A boycotten, maar er is geen juridisch kader om dit soort mistoestanden aan te pakken.

Ngo’s gaan steeds meer aandringen op handelssancties tegen ‘ontwikkelingslanden’ waar mensenrechten geschonden worden. Ze roepen op tot afdwingbare clausules in handelsakkoorden die sancties mogelijk maken wanneer bijvoorbeeld kinderarbeid plaatsvindt. Dat komt voort uit oprechte bekommernissen. Maar bij sancties gelden typisch dubbele standaarden: wél voor het economisch zwakkere Cambodja, niet voor geopolitieke bondgenoot Pakistan. Handelsconditionaliteit betekent ook dat we ons opnieuw gaan mengen in de binnenlandse krachtverhoudingen van een ander land (vaak voormalige kolonies), terwijl we niet eens weten of handelssancties effectief mensenrechten verbeteren (misschien integendeel!). En vooral: we blijven blind voor het feit dat onze bedrijven, en ultiem wij als consumenten, voordeel halen uit de ellendige werkomstandigheden in de bloemensector in Ethiopië, de kledij in Bangladesh of de aspergeteelt in Peru.

Dus in plaats van een simpele maar dubieuze sanctiepolitiek tegenover ‘ontwikkelingslanden’, werken we beter aan een juridisch kader dat onze bedrijven die (in)direct betrokken zijn bij moderne slavenarbeid responsabiliseert. Concrete en toepasbare wetgeving over bedrijven en mensenrechten, heeft het bijkomend voordeel dat bedrijven niet langer ronkende verklaringen over ‘verantwoord ondernemen’ moeten afleggen en dat wij als consument niet langer al die labels op producten moeten uitpluizen. In plaats van lastige ethische vraagstukken over te laten aan de markt, neemt de politiek dan zijn verantwoordelijkheid. Corona herinnert ons eraan dat het garanderen van gezondheid een kerntaak is van onze overheden; zo mogen we ook van onze overheden verwachten dat producten die ze op onze markt toelaten niet ‘besmet’ zijn met extreme kinderarbeid of zwaar vervuilende activiteiten.

Er beweegt wel wat op dit front. Frankrijk heeft sinds 2017 een wet over due diligence (‘gepaste zorgvuldigheid’) voor multinationals, maar haar reikwijdte en toepassing blijft beperkt. In 2020 gingen ook binnen de Duitse regering stemmen op voor bindende wetgeving hierover. België zou een gelijkaardig initiatief kunnen nemen. De Europese Commissie zal in 2021 Europese wetgeving voorstellen. Sinds 2014 lopen ook onderhandelingen over een multilateraal VN verdrag over bedrijven en mensenrechten, waarbij de EU met succes op de rem staat.

Voorstel 3. Een handelsregime dat beschermt

De voorbije 25 jaar is internationale handel uit de hand gelopen. De EU speelde een leidende rol bij de oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in 1995 en voerde een ambitieuze (zeg maar agressieve) politiek van bilaterale vrijhandelsakkoorden sinds 2005. Op internationaal vlak zijn vrijhandelsregels als het ware grondwettelijk verankerd, terwijl sociale of milieunormen enkel op nationaal niveau gelden. En door vrijhandel kunnen overheden in het globale Zuiden moeilijk een eigen beleid voeren.

Dat vrijhandel de wereldwijde armoede en ongelijkheid zou hebben verminderd, is een fabeltje. De Aziatische ’tijgers’ en China hebben hun welvaart vooral te danken aan een protectionistische handelspolitiek en nationaal gestuurde industrialisering. Ook Europa werd pas enthousiast over de ‘win win’ van vrijhandel wanneer het, na decennia van subsidies en tariefmuren, meer competitief werd. In handel geldt het recht van de sterkste, wat in de context van Noord-Zuid verhoudingen problematisch is.

Betoging tegen TTIP en CETA in Brussel

‘Fair trade’ pleidooien zouden niet moeten gaan over labels op koffie en bananen, maar wel over asymmetrieën in het handelssysteem. Deze zijn zo fundamenteel dat elke oplossing een afschaffing van de huidige handelsregels inhoudt. Het gaat dan over de WTO-verdragen en ook over recente EU handelsakkoorden met bijvoorbeeld Canada, Japan, Vietnam, Mexico en de Mercosur. Dat is niet zo radicaal als het klinkt: we cancellen gewoon de excessen van de voorbije decennia op basis van nieuwe inzichten over de sociale en ecologische kosten van het huidige systeem.

Een meer beschermend handelsregime creëert, dankzij tarieven en subsidies, beleidsruimte voor overheden om een eigen sociaal-economische politiek te voeren. Protectionisme is op zich geen probleem. In tegenstelling tot wat Oxfam en vrijhandelsadepten lang beweerden, hoeven we ons protectionisme niet af te bouwen; we moeten integendeel garanderen dat ook landen uit het globale Zuiden hun economie kunnen afschermen. Dat is nu niet mogelijk, onder meer omdat handelsregels deze landen verplichten om zich open te stellen voor internationale concurrentie en koloniale afhankelijkheidsrelaties bestendigen.

Concreet kan zo’n alternatief handelsregime internationale akkoorden omvatten voor voldoende hoge en stabiele prijzen van grondstoffen en landbouwproducten. Producenten zijn afhankelijk van de grillen van de wereldmarkt, speculanten in Chicago en verdeel-en-heers strategieën van bedrijven zoals Nestlé. In 2019 lanceerden de Ivoorkust en Ghana een experiment met de ‘COPEC’, een soort OPEC met minimumprijzen voor cacao. Als dat lukt, dan kunnen ze meer bereiken dan vijftig jaar fairtrade en ontwikkelingsprogramma’s in West-Afrika. Hoewel corona de kwetsbaarheid van globale voedselketens illustreert, blijft een meer gereguleerde handel taboe zelfs ter linkerzijde.

Een andere, evidente piste is om internationale handel in vlees aan banden te leggen. De intensieve veehouderij heeft een verwoestende impact op het klimaat, vindt plaats in schrijnende werkomstandigheden (zoals nogmaals blijkt uit covid-19 besmettingen Duitse slachthuizen), en veroorzaakt nodeloos dierenleed. Sommigen suggereren ook een verband tussen intensieve veeteelt en de toename van zoönoses zoals corona. Soya importeren uit ontboste amazonewouden in Brazilië (het EU-Mercosur akkoord maakt dit nog makkelijker), voor veevoeding in de Vlaamse varkensindustrie die onze bodem verder vervuilt, om het varkensvlees vervolgens te exporteren naar Ghana, Ivoorkust of Korea (dankzij EU-handelsakkoorden met deze landen)… klinkt niet echt als duurzame handel.

Ook hier verscherpt covid-19 de critici van het handelssysteem. Parlementen in België (Wallonië), Luxemburg, Oostenrijk, Ierland en zelfs het traditioneel vrijhandelsgezinde Nederland gaven al aan dat ze zich verzetten tegen de ratificatie van het EU-Mercosur akkoord.

Een breder paradigma

Ontwikkelingshulp past niet in een progressieve agenda. Eenmaal deze illusie doorprikt is, kunnen we makkelijker nadenken over mondiale rechtvaardigheid vanuit onze eigen verantwoordelijkheid. De drie voorstellen uit deze bijdrage maken deel uit van een breder paradigma voor een betere wereld zonder hulp en inmenging. Dit omvat ook schuldkwijtschelding, beperkingen op wapenexport, duurzaamheidscriteria in openbare aanbestedingen, democratisering van patenten, en afschaffing van belastingparadijzen. Misschien lijkt dit utopisch, maar dat gold nog niet zo lang geleden ook voor de neoliberale ideeën die snel dominant werden maar in corona tijden onder druk staan.

Deze bijdrage verscheen in de Zomerreeks 2020: #BeterNaCorona van Samenleving & Politiek.