Op 10 september begon de Federación Nacional de Trabajadores Mineros, Metalúrgicos y Siderúrgicos del Perú (FNTMMSSP, een organisatie waar FOS lange tijd mee samenwerkte) een nationale staking. Die haalde alle tv-journaals en krantenkoppen toen ze het ministerie van Arbeid bestormden, daar uit de kleren gingen en dreigden om van de derde verdieping naar beneden te springen. Het leverde vijftien vakbondsleiders twee dagen arrest op.
Ook opvallend was de enige stakingseis: geen hoger loon of veiliger werk, maar wél de herinvoering van een sector-cao. De werkgevers uit de sector weigeren dat hardnekkig, hoewel de Sociedad Nacional de Mineria in allerlei instanties hun belangen verdedigt. Ze vinden dat cao’s per bedrijf perfect werken. Het ministerie van Arbeid steunt hen hierin, hoewel het Grondwettelijk Hof het recht op sector-cao’s erkent.
Fujimori
Even terug in de tijd. Van de jaren zeventig tot de staatsgreep van president Alberto Fujimori in april 1992 kende Peru een vrij stevige vakbondstraditie. In vele sectoren, zoals banken en telefonie, slaagden sterke federaties erin om de arbeidsrechten voor hun leden af te dwingen via overleg, of desnoods via stakingen. Meer dan 40% van de arbeiders in de formele sector was bij een vakbond aangesloten en door een cao gedekt, waaronder acht belangrijke sector-cao’s.
Samen met de golf van radicaal linkse partijen en bewegingen was de vakbondskoepel CGTP (Confederación General de Trabajadores del Perú) een belangrijke machtsfactor. Eind de jaren tachtig kwam daar een einde aan door het gewapend conflict, waarbij de maoïstische guerrilla Lichtend Pad “revisionistische” vakbondsleiders vermoordde, maar ook de militaire repressie.
Onder Fujimori kwam er vanaf 1992 een extreme liberalisering en privatisering van de economie, met afbraak van de arbeidsrechten en ondermijning van de vakbonden. Steeds meer bedrijven en KMO’s werken met tijdelijke contracten (70% in de mijnsector). Werknemers durven zich niet bij een vakbond aansluiten, omdat hun contract dan niet vernieuwd wordt. Meer dan de helft van de arbeiders verdient minder dan het minimumloon van 250 euro, en werkt meer dan het wettelijk maximum van 48 uur.
Flexibilisering
Een van de meest doeltreffende maatregelen om de vakbondsmacht te breken, was ongetwijfeld het verbieden van sector-caos. Om de sterke federaties te treffen werden voortaan enkel nog cao’s op bedrijfsniveau toegelaten. Samen met de privatiseringen en de verregaande flexibilisering van de arbeidsrechten (70% werkt in de informele sector), heeft dit de syndicalisatiegraad herleid tot 5,2% in de formele privé-sector, tegen 16% in de openbare sector.
De vakbondsleiders zelf dragen hierbij ook enige schuld. Omdat de federaties bij gebrek aan sector-cao veel van hun macht en invloed verloren, stapten veel vakbonden uit de federatie of droegen geen lidgeld meer bij tot de federatie. Liever leider van een bedrijfsvakbond, die met een cao voordelen kan afdwingen voor zijn leden, dan van een tandenloze federatie. Het helpt al evenmin dat de CGTP naast de federaties ook bedrijfsvakbonden toelaat om zich rechtstreeks bij hen aan te sluiten, wat de atomisering nog meer in de hand werkt.
De werkgevers wrijven in de handen met hun verdeel- en heersstrategie. Het is makkelijker om toegevingen te weigeren aan de vakbonden per bedrijf, die vaak minder ervaring hebben in cao-overleg en met een staking enkel hun eigen bedrijf kunnen platleggen (niet de sector). Ze kunnen de vakbond dwingen tot de dure en lang aanslepende procedure van arbitrage door een tribunaal van experten, of zelf een patronale vakbond oprichten met wie ze een akkoord sluiten. Die vakbonden staan onder controle van de werkgever en verhinderen zo dat een ‘echte’ vakbond het verschil maakt.
Het aantal succesrijk afgeronde cao’s op bedrijfsniveau daalt dan ook elk jaar, van 2500 eind jaren tachtig tot 305 in de privé- en 48 in de openbare sector in 2017. De regering laat bovendien geen loononderhandelingen toe in die laatste sector. Vaak slaat de cao niet eens op het ganse bedrijf, maar slechts op een afdeling ervan die een vakbond telt. Terwijl het leeuwenaandeel van het bedrijf tijdelijke werknemers zijn zonder vakbond en zonder rechten.
Wat doe je wanneer de wereldwijde manier van produceren en consumeren tot ongelijkheid, klimaatverandering en onzeker werk leidt? Je gooit het roer om!
Met de campagne de jobs die we willen brengen we de straffe verhalen van mensen en organisaties naar buiten die gaan voor een toekomst met waardig werk. We stappen naar beleidsmakers en naar de vrouwen en mannen in de straat en vragen hen om een deel uit te maken van de golf van positieve verandering. Want een solidaire toekomst voor iedereen, met de jobs die we willen: het kan!
FTCCP
Nochtans is er een duidelijk voorbeeld hoe het wél kan en moet. De bouwfederatie FTCCP (Federación de Trabajadores de Construcción Civil del Perú) slaagde erin om de sector-cao in ere te herstellen, dankzij een uitspraak van het Grondwettelijk Hof in 2003. Met die cao’s stegen de lonen sinds 2014 met 35%, tegenover een inflatie-index van 18%, plus ingrijpende maatregelen inzake veiligheid en gezondheid op het werk. De federatie heeft vakantiecentra in alle regio’s van het land, zoals de vakbonden en mutualiteiten in België. De syndicalisatiegraad in de sector komt dan ook boven 25% uit, met 150 000 aangesloten leden in 190 vakbonden.
De werkgevers in de bouwsector zijn ook best tevreden dat ze dankzij de cao´s de sociale vrede kunnen bewaren en stakingen vermijden. Samen met de werknemers voeren ze strijd tegen nep-vakbonden, die bedrijven in ware maffia-stijl bedreigen en afpersen om de rust op de bouwwerf niet te verstoren. Ze schrikken hierbij zelfs niet terug om vakbondsleiders te vermoorden, in totaal vijftien FTCCP-leiders de voorbije jaren.
FENTAP
Niet enkel de mijnwerkersfederatie, maar ook FENTAP (Federación Nacional de Trabajadores del Agua y Alcantarillado del Perú) voert strijd voor de herinvoering van een sector-cao. FOS werkt samen met die vakbond uit de watersector voor waardig werk in Bolivia. De federatie verenigt vakbonden van 55 gemeentelijke waterbedrijven over gans Peru. Eind 2017 presenteerde ze een eisenpakket voor een sector-cao in 2018, die tot op heden (september 2019) nog altijd in onderhandeling is.
“We grepen onze kans, omdat er in 2018 enkele maanden lang een progressieve minister van arbeid was, die een sector-cao steunde”, aldus FENTAP-voorzitter Luis Isarra. “ANEPSSA is de koepel van de waterbedrijven en hun spreekbuis in diverse overleginstanties met de overheid. Maar wanneer het om een cao gaat, beweren ze plots dat ze niet namens de waterbedrijven kunnen onderhandelen. Ze weigeren met ons aan tafel te zitten en wijzen ook een arbitrage-tribunaal af. Maar dat kwam er toch met steun van het ministerie van Arbeid.”
“ANEPSSA voert echter allerlei vertragingsmaneuvers uit, waardoor er nog geen uitspraak is over ons eisenpakket voor 2018. We dienden al een nieuw pakket voor 2019 in en straks ook voor 2020. We zijn zo slim om geen hoge looneisen te stellen, maar de lat heel laag te leggen met eisen die de waterbedrijven moeilijk kunnen weigeren. Ons doel is hiermee een voet tussen de deur te krijgen met een eerste sector-cao, om daarna hogere eisen te stellen”, verklaart Isarra.
“Ik vroeg de voorzitter van ANEPSSA of hij verkiest dat er slechts vijf vakbondsleiders enkele dagen licentie krijgen om een cao af te ronden die de sociale vrede voor de ganse sector garanderen. Ofwel dat 275 leiders in de 55 bedrijven wekenlang bezig zijn met cao-overleg, en mogelijke stakingen in het ene bedrijf na het andere. Maar hij heeft daar geen oren naar. Een sector-cao blijft een taboe, de grote schrik voor de werkgevers. Omdat ze weten dat wij vakbonden hier sterker uit komen en betere arbeidsrechten mee kunnen afdwingen.”